Het nieuwe voorkeurtarief voor kmo: voordelig maar wel ingewikkeld

Fiscaal recht

De onlangs doorgevoerde hervorming van de vennootschapsbelasting sleutelt ook aan het voorkeurtarief voor kmo’s. We vroegen tekst en uitleg aan Jan Van Dyck, sinds jaar en dag hoofdredacteur van de fiscale nieuwsbrief ‘Fiscoloog’, gewezen advocaat aan de balie van Antwerpen en directeur van de fiscale cel op het kabinet van voormalig minister van Financiën Koen Geens.

Wat is er precies gewijzigd aan het tarief van de vennootschapsbelasting?

"De wetgever heeft eind 2017 het algemeen tarief van de vennootschapsbelasting verlaagd van 33,99 % (inclusief drie opcentiemen aanvullende crisisbijdrage) naar 29,58 % (inclusief nog slechts twee opcentiemen aanvullende crisisbijdrage). Daarnaast is ook het voorkeurtarief voor kmo’s aangepast. In plaats van het oude ‘progressief opklimmend tarief’ is er nu een algemene verlaging naar 20 % op de eerste schijf van 100.000 EUR winst. Daarbovenop komen twee opcentiemen aanvullende crisisbijdrage, zodat het verlaagd tarief uiteindelijk 20,40 % bedraagt.

Wie komt voor dit voorkeurtarief in aanmerking?

"Ook op dat punt valt er nieuws te melden. Het ‘oude’ voorkeurtarief was zogezegd voorbehouden aan kmo’s, maar in werkelijkheid moest men geen kleine of middelgrote vennootschap zijn. Het voorkeurtarief was van toepassing zolang de winst niet hoger was dan 322.500 EUR en men ook nog aan enkele andere voorwaarden voldeed. Maar ‘klein’ moest men dus niet zijn. Ook een ‘grote’ vennootschap kwam in aanmerking, zolang haar winst niet hoger was dan 322.500 EUR.

In de nieuwe regeling moet men wel degelijk een ‘kmo’ zijn. Dit betekent dat men aan de voorwaarden moet voldoen die de vennootschapswetgeving op dat vlak stelt. Kort gezegd houden die in dat men niet meer dan één van de volgende criteria mag overschrijden: 50 als gemiddeld personeelsbestand, een jaaromzet exclusief BTW van 9 miljoen EUR en een balanstotaal van 4,5 miljoen EUR. Het gevolg is, dat sommige vennootschappen die voorheen wel in aanmerking kwamen - omdat hun winst niet hoger was dan 322.500 EUR - nu niet meer in aanmerking komen omdat zij meer dan één van de voormelde criteria overschrijden. Het omgekeerde geldt ook: een vennootschap met een winst van meer dan 322.500 EUR kwam vroeger niet in aanmerking en voortaan wel, op voorwaarde dat ze niet meer dan één van de aangehaalde criteria overschrijdt.

Is ook de omvang van het voordeel gewijzigd?

"Jazeker. Voorheen gold zoals gezegd een progressief opklimmend tarief, met aan de voet een kleine 25 % op de eerste schijf van 25.000 EUR. Maar naarmate de winst hoger werd, verminderde het voordeel, en het verdween volledig zodra de kaap van 322.500 EUR aan winst overschreden werd. Bij een hogere winst was het tarief 33,99 % vanaf de eerste euro. In de nieuwe regeling bedraagt het voorkeurtarief 20,40 % op de eerste schijf van 100.000 EUR, en dat voorkeurtarief behoud je in elk geval. Een kmo met bv. een winst van 500.000 EUR heeft dus ook recht op het voorkeurtarief op de eerste 100.000 EUR.

Wat met de andere voorwaarden?

"Die zijn grosso modo gelijk gebleven. Wel vervalt de voorwaarde dat het dividend niet hoger mag zijn dan 13 %."

En dan is er nog de fameuze ‘minimumbezoldigingsvoorwaarde’.

"Eigenlijk is die niet nieuw. Vroeger kwam men ook pas in aanmerking voor het voorkeurtarief als de vennootschap aan ten minste één van haar bestuurders of zaakvoerders/natuurlijke personen een bepaalde minimumbezoldiging toekende. Deze voorwaarde is integraal behouden. Wel is het ‘minimum’ opgetrokken: de lat lag op 36.000 EUR. In de nieuwe regeling bedraagt het minimum 45.000 EUR. Zoals voorheen, geldt ook nu een overgangsregeling. Als de winst lager is dan twee keer het minimum (45.000 x 2 = 90.000 EUR), vóór aftrek van de beoogde bezoldiging, dan volstaat een minimumbezoldiging gelijk aan de helft van die winst. Bv. een kmo heeft een winst van 80.000 EUR vóór aftrek van de bezoldiging die zij aan haar zaakvoerder wil toekennen. In dat geval is de vereiste minimumbezoldiging gelijk aan 80.000/2 = 40.000 EUR. Nog iets nieuws: een vennootschap moet de eerste vier jaar na haar oprichting geen minimumbezoldiging meer uitkeren.

En wat als je twee of meer vennootschappen hebt?

"Voor de toepassing van het voorkeurtarief maakt dit geen verschil. Stel: iemand heeft een managementvennootschap en daarnaast ook een patrimoniumvennootschap. Als hij voor elk van die vennootschappen het voorkeurtarief wil toepassen, moet elk van beide vennootschappen afzonderlijk, maar ook op geconsolideerde basis een kmo zijn. Daarnaast moet hij een minimumbezoldiging halen van in principe 45.000 EUR uit elk van beide vennootschappen."

Geldt dan niet de nieuwe grens van 75.000 EUR?

"Die heeft niets met het voorkeurtarief voor kmo’s te maken. De fiscus heeft alle vennootschappen, groot of klein, onderworpen aan de verplichting een minimale bezoldiging van in principe 45.000 EUR toe te kennen aan ten minste één bestuurder of zaakvoerder (natuurlijke persoon). Zo niet verbeurt de vennootschap een ‘boete’ in de vorm van een afzonderlijke aanslag van 5 % op hetgeen zij te weinig heeft toegekend. Als er meerdere ‘verbonden’ vennootschappen in het spel zijn, kan onder bepaalde voorwaarden een globale bezoldiging van 75.000 EUR volstaan. Maar die geldt dus alleen maar voor wie aan de boete van 5% wil ontsnappen. Niet in het kader van het voorkeurtarief: daar moet elke vennootschap ten minste (in principe) 45.000 EUR toekennen. Ingewikkeld? Zeer zeker, raadpleeg daarom uw boekhouder!"

Stel een vraag
aan een specialist

Heeft u vragen? Wij helpen u graag verder.

Ook interessant

Bekijk de socials